Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [1]Daarom zijt gij niet te verontschuldigen, o mens, wie gij zijt, [2]die [anderen] oordeelt; want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelven; want gij, die [anderen] oordeelt, [3]doet dezelfde dingen. 1. Namelijk dewijl gij Gods recht weet, hfdst.1 vs.32. 2. Dat is, berispt, bestraft, of ook straft. Hierdoor verstaat de apostel zodanigen onder de heidenen, die rechters onder, of die een ingetogener leven leidden, gelijk sommige wijsgeren, en daarmede het doen van anderen schenen te veroordelen; van haat, nijd, opgeblazenheid, enz., en in het heimelijke dezelfde zonden bedreven, wanneer zij die voor mensen konden verbergen,gelijk ook de Farizeen onder de Joden. 2 Sam.12:5; Matth.7:1; 1 Kor.4:5. 3. Namelijk inwendig of bedekt.